Start
Dag van de vrede ?
Programma 18 sep a.s
Journalist v.d vrede
verslag 19 sep 2010
vervolg verlag 2010
foto's
Kinderpagina
journalist 2010
tekenen voor vrede

  1.  Verkenningen en Brede heroverwegingen

 Het project Defensie Verkenningen, de strategische toekomstverkenningen over het Nederlandse leger, ging van start in maart 2008. Het was het gevolg van een van de vele impasses van de regering Balkenende IV op het gebied van de politiek voor de lange termijn. In de voorafgaande jaren was het Nederlandse leger uitgemergeld door een interventiepolitiek die de ambitie had om ons land met de VS mee te laten vechten in de voorste linies, een politiek die geresulteerd had in een bijkans uitzichtloze oorlog in Afghanistan. Deze oorlog had zich bovendien ontwikkeld in de richting van een contraguerrilla, waarvoor het Nederlandse leger in feite niet goed was uitgerust, omdat her materieelbeleid in de vorige periode (sleutelwoord JSF) eerder gericht was op het meedoen in een oorlog met middelgrote rivalen van het type Iran en Irak. Het was duidelijk dat er ofwel geld bij moest ofwel de ambities naar beneden moesten woorden bijgesteld. Aangezien de coalitiepartners CDA, CU en PvdA het hier niet over eens werden, lag het voor de hand om een studiecommissie in te stellen om het lange termijn defensiebeleid te bekijken en een aantal opties uit te werken.

Men had ervoor kunnen kiezen, zoals in eerdere gevallen was gebeurd, hiervoor een groep samen te stellen met een brede maatschappelijke basis, waarin ook experts en defensiespecialisten uit kringen van de diverse parlementaire oppositie zou zijn vertegenwoordigd, zodat een eventueel advies op een brede basis had kunnen rekenen. Maar in plaats daarvan werd een meer ambtelijke, technocratische invalshoek genomen, waarin de toenmalige politieke coalitie de regie bleef houden.

Vervolgens gebeurde er iets onverwachts. De grote economische crisis brak uit en leidde, omdat de banken ten koste van veel geld gered moesten worden, tot dreigende enorme tekorten bij de overheid. Omdat men het er ook hier niet over eens kon worden wie daarvoor moest opdraaien, werd een elegante uitsteloplossing gevonden door ambtenarenwerkgroepen op te dragen elk voor hun terrein bezuinigingsvoorstellen te ontwerpen tot 20% van de begrotingen. Bij deze zogeheten Brede Heroverwegingen was ook een Werkgroep 20 belast met het onderwerp Internationale Veiligheid

Dit voorjaar hebben beide projecten, ongetwijfeld voortgedreven door een vorm van lichte coördinatie, tot een resultaat geleid. Een dik rapport Defensie Verkenningen en een iets minder dik rapport Brede Heroverwegingen zagen het licht.

In dit dossier proberen we vanuit diverse invalshoeken na te gaan hoe de radicale vredesbeweging kan inhaken op deze rapporten. Ten slotte komt het in Nederland weinig voor dat er systematisch wordt nagedacht over defensie en krijgsmacht, laten we ervan profiteren.

 Kees Kalkman

 ===================================================================================

2.  Het einde van het nationale leger  Strategische Verkenningen

 Op 29 maart 2010 is het eindrapport van de interdepartementale projectgroep Strategische Verkenningen gepresenteerd aan de Tweede Kamer. Het bevat vier beleidsopties voor de toekomstige (2020-2030) rol van het Nederlandse leger:

1. Veilig blijven: het leger beperkt zich tot bescherming of verdediging van het Nederlandse of Europese territorium of andere NAVO-partners

2. Kort en krachtig: het leger legt zich toe op kortstondige interventies in het buitenland voor het handhaven en afdwingen van de internationale rechtsorde

3. Veiligheid brengen: het leger specialiseert zich in langdurige stabilisatieoperaties

4. Veelzijdig inzetbaar: het leger vervult een combinatie van bovenstaande functies.

Wel of geen nationaal leger

Bewust of onbewust worden de keuzemogelijkheden bij voorbaat beperkt. Neem bijvoorbeeld een kind dat niet wil eten: Je slaat als ouder dan de vraag of het kind wel of niet wil eten over, maar je vraagt meteen of het worteltjes, bietjes, spinazie of een mengelmoesje wil. Dat maakt de kans op wel eten aanzienlijk groter.

Dit moment van herijking van het Nederlandse leger biedt een goede mogelijkheid om voor de lange termijn het nut en de wenselijkheid van een nationaal Nederlands leger te heroverwegen. De discussie zou volgens mij ook moeten gaan over wel of geen nationaal leger.

Hans van Mierlo pleitte in Nederland ooit voor een internationale brigade van de Verenigde Naties (UN Stand-by Force) bestaande uit snel inzetbare eenheden uit diverse landen die gelijkwaardig zijn getraind en toegerust. In 2002 werd door de VN begonnen met het aanleggen van centrale legervoorraden in Brindisi (Strategic Deployment Stocks/ UN SDS) en met een systeem van toezeggingen van nationale overheden voor deelname aan de VN-brigade (Stand-by Arrangement System/ UN SAS). Over verdere ontwikkelingen hiervan hoort de Nederlandse burger weinig van de regering en de legertop.

Gezagsorganen op een hoger niveau

In zijn boek Steunberen van de samenleving beschrijft Kees Schuyt hoe in vroeger tijden in Nederland het recht van de sterkste heerste, en conflicten met wraak en eigenrichting werden beslecht. Op het gebied van regulering van maatschappelijke conflicten zijn grote vorderingen gemaakt. In plaats van wraak en eigenrichting hebben we inmiddels het strafproces, een publieke rechtsorde op een hoger niveau waarin conflicten worden voorgelegd aan en beoordeeld door een boven de partijen geplaatst en erkend rechtscollege.

Vroeger bestonden er ook stads- en provincielegertjes die elkaar bestreden. Tegenwoordig hebben we een nationale politie en een nationaal leger onder parlementaire controle.

Het is dus op nationaal niveau mogelijk gebleken maatschappelijke tegenstellingen te hanteren en te kanaliseren door ze te reguleren op een hoger niveau in nationaal erkende gezagsorganen.

Als dit op nationaal niveau mogelijk is gebleken, moet het in principe ook internationaal mogelijk zijn op wereldniveau tegenstellingen tussen staten of allianties van staten te hanteren en te kanaliseren door het instellen van gezagsorganen op een hoger niveau. Hierin kunnen en moeten de Verenigde Naties een centrale rol spelen als een boven de staten geplaatst gezag.

 De tijd is rijp

De sociaal-economische verhoudingen in de wereld zijn aan het verschuiven. De huidige hegemonie van de Verenigde Staten, met in het kielzog Nederland, is misschien niet toekomstbestendig. Andere landen, zoals China, worden steeds machtiger.

Er spelen mondiale problemen als toenemende schaarste van water, voedsel, energie en andere hulpbronnen, problemen als klimaatverandering, uitbuiting, corruptie en uit de hand gelopen bewapening. Deze mondiale problemen vereisen een mondiale aanpak.

Geweldbeheersing kan niet overgelaten worden aan individuele staten of allianties van staten, omdat daarmee de belangen van de sterkste worden gediend en niet die van de zwakkeren.

Wanneer een deel van de bevolking van een tijdenlang uitgebuite en onderdrukte staat in opstand komt tegen de sterke overheerser, getuigt het van kortzichtigheid en egocentrisme dit alleen maar als terrorisme te bestempelen. Het probleem uitsluitend benoemen als terreur leidt de aandacht af van de systematische, als normaal ervaren misdaden van de overheerser. Men hekelt terecht de terreur maar is blind of houdt zich blind voor de eigen misdaden.

Slechts door een onpartijdig gezag boven alle staten aan te stellen kan beoordeeld worden wat het recht/onrecht van beide zijden behelst en hoe daar het beste mee om kan worden gegaan. De huidige Verenigde Naties hebben nog niet die macht en autoriteit. Dat komt omdat de VN nog te zeer onder invloed staan van de rijke westerse landen en nog te afhankelijk zijn van de financiële steun van bijvoorbeeld de USA. De gefixeerdheid op het eigenbelang van en het onderling wantrouwen tussen staten maken dat de ontwikkeling van een autoriteit op wereldniveau maar moeizaam verloopt. Ook de Nederlandse regering poogt te weinig de rol van de VN te ondersteunen en te versterken. Zo meent de Nederlandse regering nog steeds dat oorlogen in Irak en Afghanistan zonder toestemming van de Veiligheidsraad van de VN gevoerd kunnen worden. Bovendien meende de Nederlandse regering het zich te kunnen permitteren het Nederlandse volk illegale oorlogen in te praten met allerlei drogredenen, zoals ‘massavernietigingswapens’ en ‘vredesmissie’.

Politieke keuze

De Nederlandse regering kan nu een politieke keuze maken: Blijft het leger ingezet worden als instrument van een op zichzelf gerichte neokoloniale staat of wordt het als instrument ingezet voor een organisatie van wereldburgers met een verantwoordelijkheid die verder strekt dan het eigenbelang en dat van zijn bondgenoten.

De Nederlandse regering zou door op termijn niet te kiezen voor een eigen nationaal leger, maar voor een legermacht ten dienste van de VN-brigade, een internationale impuls kunnen geven aan de versterking van de VN.

In Nederland passen geen aparte stads- en provincielegertjes meer, op wereldniveau passen geen nationale legers meer. Misschien wordt het mogelijk dat in de verre toekomst staten hun onderlinge geschillen zullen voorleggen aan het Internationaal Gerechtshof in plaats van de wapens op te pakken en het uit te vechten.

Nederland, zet in op de Verenigde Naties en niet op de Verenigde Staten (NAVO)!!

 (John Zant, Amsterdam)

  III GOED vertrekpunt, verkeerde oriëntatie

Zeker in vergelijking met de 40 jaar die daaraan voorafgingen heeft de Nederlandse krijgsmacht de afgelopen 20 jaar haar doelstellingen, werkwijzen en de daarbij in te zetten mensen en middelen met grote regelmaat ingrijpend moeten aanpassen. Dat geldt ook voor de verschillende veiligheidsstrategieën van de Nederlandse regering, de EU, de NAVO en de Amerikaanse overheid die veelal slechts een houdbaarheidsdatum van vijf tot tien jaar blijken te hebben.

Op zich is het dan ook wel verstandig om een groep deskundigen aan het werk te zetten, die buiten de waan van de dag om kijken welke ontwikkelingen zich nu voordoen en welk langere termijn beleid ten aanzien van de Nederlandse krijgsmacht daar bij hoort. Twee jaar lang is daar onder de verantwoordelijkheid van zes ministers vanuit een “interdisciplinaire, interdepartementale en internationale benadering” aan gewerkt en op 29 maart verscheen het eindrapport onder de simpele naam ‘Verkenningen’ die, volgens de ondertitel, houvast zouden moeten geven voor de krijgsmacht van de toekomst.

De eerste helft van deze verkenningen, waartoe ik me hier zal beperken, is een degelijk stukje werk. In samenspraak met tal van internationale deskundigen en buitenlandse strategiecentra zijn allerlei majeure ontwikkelingen en veiligheidsrisico’s in kaart gebracht en op grond daarvan komen de samenstellers van de defensieverkenningen tot vier scenario’s. Die majeure ontwikkelingen kunnen we allemaal wel aanvoelen: toenemende mondialisering, een sterke machtsverschuiving van met name Europa naar China en de regio daaromheen, een afkalvende positie van nationale staten in de richting van regionale samenwerkingsverbanden en niet-statelijke actoren als multinationals, niet-gouvernementele organisaties etc. De geïnventariseerde veiligheidsrisico’s kunnen we ook wel dromen: kernwapens, terroristische groeperingen, polarisatie in de diverse samenlevingen (ook de onze), migratie, energie- en grondstoffenschaarste, klimaatverandering, fragiele staten, burgeroorlogen of etnisch-religieuze conflicten, etc. Terecht wordt vervolgens geconstateerd dat de inrichting van de krijgsmacht niet zozeer afhankelijk is van al deze ontwikkelingen en dreigingen, maar meer van de vraag hoe we de komende 10, 20 jaar met elkaar op wereldschaal besluiten hiermee om te gaan. En dan volgen de scenario’s.

Leitmotiv

1 Het eerste scenario dat aan de orde komt is ‘Multilateraal’ genoemd en heeft als Leitmotiv meegekregen “Wat kunnen we samen oplossen?” In dit scenario heeft de wereldgemeenschap besloten om steeds meer mondiaal samen te werken en de problemen binnen de Verenigde Naties op te lossen. Er zijn internationale verdragen over de verschillende veiligheidsrisico’s afgesloten en de grootmachten, VS, China, Rusland en de EU hebben gekozen voor samenwerking binnen de VN, waar overigens ook de opkomst van nieuwe grootmachten als India en Brazilië met een permanente zetel in de Veiligheidsraad is weerspiegeld. Natuurlijk zijn er nog steeds belangenconflicten en problemen met bepaalde staten of niet-statelijke actoren, maar die worden samen aangepakt. Voor regionale conflicten zijn instrumenten voor conflicthantering en civiel-militaire samenwerking verder uitgewerkt. De wereldwijde defensie-inspanningen kunnen omlaag.

2Het tweede scenario heet ‘Multipolair’ en is voorzien van het Leitmotiv “Wie bedienen de power button? De wereldgemeenschap is uiteengevallen in onderling rivaliserende machtsblokken, waarvan de VS en China de belangrijkste zijn en Europa, Japen, Brazilië, India en Rusland een rol in de tweede of zelfs de derde linie spelen. Er is een continue strijd gaande over energiereserves en niet zelden leidt dat tot kleine gewapende schermutselingen, met name in de grondstofrijke gebieden in het Midden-Oosten, Centraal-Azië en Afrika. De Verenigde Naties bestaan nog, maar zijn feitelijk uitgespeeld omdat de machtsblokken nauwelijks eensgezind kunnen optreden. Militaire uitgaven voor bewapening, technologische voorsprong en voor het regelmatig voeren van een schermutseling nemen toe.

3Het derde scenario luistert naar de naam ‘Netwerk’ en heeft als Leitmotiv “Is iedereen goed aangesloten?”. De wereld is een global village geworden: een wereldwijde samenleving van burgers en burgerorganisaties, met een flink uitgeklede rol voor staten en statelijke samenwerkingsverbanden. Op het wereldtoneel spelen multinationals, niet-gouvernementele organisaties, handelsconglomeraten, supergrote steden, filantropen als George Soros, maar ook internationale criminele netwerken, terroristische groeperingen en private militaire bedrijven een belangrijke rol. Ze hoeven zich weinig aan te trekken van nationale wet- en regelgeving en velen zijn inmiddels machtiger dan welke staat ook (op dit moment zijn sommige van die actoren al machtiger dan de meeste staten in Afrika, dus zo gek is dat niet). Ook burgers identificeren zich vooral met deze niet-staten en mensen zijn onderling verbonden over grenzen heen. Dat leidt echter ook tot grote afhankelijkheden en tot onvoorspelbare gevolgen van incidenten elders in de wereld. De strijd zal vooral bestaan tussen de haves en de have-nots waarbij de laatsten een prooi kunnen vormen voor criminele netwerken. De staten en hun samenwerkingsverbanden zullen grote moeite hebben om al hun burgers veiligheid te garanderen. Meestal zal het daarbij gaan om gewelddadige, hightech-acties van relatief kleine groepen.

4Het vierde scenario tenslotte, heeft de benaming ‘Fragmentatie’ gekregen en het Leitmotiv “Hoe blijven WIJ veilig?”. De geschetste situatie doet Hobbesiaans aan: een strijd van allen tegen allen. De staten hebben de controle verloren, maar de wereldwijde samenwerkingsstructuren tussen burgers over grenzen heen zijn ook uiteengevallen. Burgers zoeken hun heil in de eigen omgeving en verzorgen daar zelf hun veiligheid. Of de staat daar nog een rol in speelt, hangt af van het vertrouwen dat men nog in die staat heeft. Men moet in ieder geval weinig hebben van internationale samenwerking of van een internationale economie. Volgens de opstellers van dit scenario zou een dergelijke Fragmentatie heel goed mogelijk zijn als de huidige economische crisis niet wordt opgelost en staten hun geloofwaardigheid bij de bevolking kwijtraken. De roep om de euro maar weer vaarwel te zeggen kan een eerste teken in deze richting zijn. Door het verlies van het geweldsmonopolie van de staat, zullen de verschillende krijgsmachten in de meest uiteenlopende strijdtonelen verwikkeld raken.

Koude douche

Vier scenario’s die, als je er over nadenkt en ook leest wat de projectgroep er zelf over schrijft en naar welke literatuur ze verwijst, helemaal niet ondenkbaar zijn. Misschien zelfs wel waarschijnlijk. Natuurlijk zijn ook tussenvormen mogelijk, maar ook is zonneklaar van welk scenario de vredesbeweging het meeste heil zou mogen verwachten: het multilaterale met mogelijk een paar elementen van het netwerkmodel. Het scenario waar ze zich eigenlijk ook al meer dan een eeuw voor heeft ingezet: bevordering internationaal recht, diplomatieke oplossingen voor conflicten, rol van een mondiale burgersamenleving, etc.

Maar dan volgt de koude douche. Er wordt namelijk in de Verkenningen voortdurend benadrukt dat de ontwikkelingen naar een bepaald scenario volledig autonoom en buiten onze invloed om plaats zullen vinden. Natuurlijk hebben we als vredesbeweging inmiddels geleerd dat de (wereld)samenleving niet maakbaar is, maar dat onze overheid het hoofd in de schoot legt, terwijl ze ook in deze Verkenningen steeds weer benadrukt dat Nederland de zestiende economie in de wereld vormt en de negende exportnatie; dat Nederland een belangrijke positie in internationale financiële instellingen als het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Wereldbank heeft, de vestigingsplaats is van belangrijke internationale juridische instellingen en voorop loopt op de beleidsterreinen die van belang zijn voor ontwikkelingslanden (hulp, handel, investeringen, migratie, milieu en veiligheid). Dan neem je jezelf als overheid niet serieus. Dan zul je op basis van deze Verkenningen als de wiedeweerga een buitenlands beleid moeten vormgeven dat gericht is op de versterking van een civiele multilaterale wereldsamenleving en al je diplomatieke, juridische, economische en ontwikkelingskracht daarvoor moeten inzetten.

Daarmee kom ik op een tweede kanttekening en dat is dat in de Verkenningen wordt gedaan alsof bij alle veiligheidsrisico’s ook een taak voor de krijgsmacht is weggelegd. Er wordt wel gesproken van een verbreding van het veiligheidsbegrip aan het eind van de Koude Oorlog. Dat is ook zo, maar daarbij was het juist expliciet de bedoeling om te laten zien dat militaire veiligheid slechts een heel klein onderdeeltje is van het totaal aan soms gespannen verhoudingen waarvan het merendeel langs andere weg opgelost kan worden. Bijvoorbeeld door intensievere economische samenwerking of door het toekennen van een grotere rol van groepen burgers in het staatsbestel. In de Verkenningen zal veel nadrukkelijker aangegeven moeten worden welke veiligheidsrisico’s wel en welke geen taak voor de krijgsmacht inhouden.

Al met al is mijn conclusie dat het eerste deel van de Verkenningen een degelijk en heel bruikbare analyse bevat, maar de eenzijdige doorvertaling van de scenario’s naar de krijgsmacht niet terecht is. De bijdrage van de Verkenningen zou eerder gericht moeten worden op het ontwikkelen van andere dan militaire maatregelen en vooral ook op het ontwikkelen van een breed buitenlands beleid dat zich inzet voor een zo vreedzaam mogelijke multilaterale wereld met een sterke rol voor de civiele samenleving.

Jan Schaake  (redacteur van VredesMagazine, medewerker van KerkenVrede)

 IV Bezuinigingen voor beginners

 Groslijst bezuinigingsmaatregelen, Ofwel wat levert het afstoten van grote wapensystemen op?

 Structurele opbrengsten van een aantal maatregelen na het realiseren van de volledige besparing op personeel en rekening houdend met de investeringen die achterwege kunnen blijven

 F-16 jachtvliegtuigen van 87 naar 55                                                     435 miljoen euro

K-DC 10 tankvliegtuigen van 2 naar 1                                                      13 miljoen euro

C-130 transportvliegtuigen Hercules van 4 naar 2                                 12 miljoen euro

Apache AH 64 gevechtshelikopters van 29 naar 14                              40 miljoen euro

Fregathelikopters van 12 naar 6                                                               11 miljoen euro

Chinook transporthelikopter van 17 naar 7                                             34 miljoen euro

Cougar transporthelikopters van 17 naar 0                                            55 miljoen euro

AGBAD/CRAM van (grondluchtverdediging) van 2 naar 1                    29 miljoen euro

Patriot grond-lucht raketten van 4 naar 2                                                30 miljoen euro

LC-fregatten van 4 naar 2                                                                           45 miljoen euro

M-fregatten van 2 naar 0                                                                             41 miljoen euro

OPV patrouilleboten van 4 naar 2                                                              17 miljoen euro

LPD amfibische landingsschepen van 2 naar 1                                      42 miljoen euro

Onderzeeboten van 4 naar 2                                                                     23 miljoen euro

Mijnenjagers van 10 naar 5                                                                        52 miljoen euro

Bevoorradingsschepen van 2 naar 1                                                       37 miljoen euro

 

Toelichting VM: Als je wapensystemen afstoot en de daarbij behorende onderdelen opheft kun je niet zomaar het totale bedrag dat daarvoor op de begroting staat als besparing in mindering brengen. Zo bespaar je wel op personeelskosten maar niet het volledige bedrag want je moet weer geld investeren om die mensen aan ander werk te helpen. Je mag wel de materiële exploitatie (onderhoud, verbruik van brandstof etc.) in mindering brengen en de investeringen voor zover dat geld nog niet uit is gegeven. Het Centraal Planbureau heeft een bepaald model hiervoor ontwikkeld, waarbij de met inachtneming van deze factoren de opbrengst over een aantal jaren wordt gemiddeld tot een zogenaamde structurele (dus blijvende) verlaging van het uitgavenniveau en dat is in het

rapport van de ambtenarenwerkgroepen toegepast.

Bron: Rapport brede heroverwegingen 20. Internationale Veiligheid, p. 79

V   Militarisme à la carte

Ambtenarenwerkgroep 20 ‘Internationale Veiligheid’ lijkt voortvarend en opgewekt te werk zijn gegaan bij het uitwerken van bezuinigingsvarianten, waarbij de opdracht was ervoor te zorgen dat tenminste één variant structureel 20% zou besparen op de defensiebegroting en varianten van meer dan 20% ook waren toegestaan. Op het eerste gezicht zou dit enige verbazing kunnen wekken. Maar bij nader inzien is het voorstelbaar dat topambtenaren stilletjes genieten van het uitwerken van varianten waarbij hun eeuwige tegenstanders, de generaals en het topgarnituur van de marine, veren moeten laten. En het zal vast ook erg leuk zijn om je in het geniep te laten voeren door een vlagofficier van de marine met vernuftige argumentaties waarom de landmacht voor een groot deel kan worden afgeschaft.

We hebben het over een bedrag aan militaire uitgaven van rond 7,7 miljard euro in 2010, verdeeld over marine, landmacht, luchtmacht, defensie materieelorganisatie en ondersteunende diensten. Niet hierin begrepen zijn de zogenaamde crisisinterventiekosten, de kosten van de gevoerde oorlogen, die zijn verwerkt door een andere groep ambtenaren (dat is nog eens een bedrag van zo’n 300 miljoen euro). Een besparing van 20% op de gelden in de eigenlijke defensiebegroting komt neer op rond 1,5 miljard euro en dat moet structureel worden bezuinigd, dat wil zeggen dat het uitgavenniveau blijvend met dit bedrag omlaag gaat.

De ambtenaren hebben een groot aantal varianten uitgewerkt, toch blijven sommige hervormingen vrijwel taboe. Zo heeft Nederland twee snelle interventie-eenheden, de luchtmobiele brigade en het korps mariniers. Marine en landmacht hebben ook allebei hun eigen special forces. Toch zijn er geen voorstellen om deze eenheden te integreren.

Ook het niveau van brigadestaf (de grotere eenheid bij de landmacht) blijft in alle voorstellen gehandhaafd, zij het in enkele rudimentair. Verder is er geen voorstel waarbij de drie krijgsmachtdelen marine, landmacht en luchtmacht tot een enkele vredes- of interventieorganisatie worden samengevoegd.

Daarnaast blijven een aantal drogredeneringen in de plannenmakerij een rol spelen. Zo is er bijvoorbeeld de steeds beklemtoonde noodzaak tot escalatiedominantie. Dat wil zeggen dat je, als je eenmaal in gevecht bent geraakt en het onderspit dreigt te delven, met steeds zwaardere middelen terug moet kunnen komen om alsnog de overhand te krijgen. Dit laat enerzijds de centrale les buiten beschouwing die uit het Srebrenica-drama is getrokken, namelijk dat Nederland nooit meer in een situatie terecht moet komen dat het alleen moet vechten. Nederland zou voortaan altijd in een groter verband, waar die middelen wel aanwezig zijn, optreden. En anderzijds dat bij het soort hopeloze interventieoorlogen waarin wij ons momenteel dreigen te specialiseren, de-escalatie en exitstrategieën eigenlijk veel belangrijker zijn. Ondertussen wordt dit wel als argument gebruikt om een groot aantal zware wapens te behouden.

En dan nu de varianten van de ambtenaren. We laten er een aantal de revue passeren:

Variant A “Veilig Blijven” oftewel de Verdediging van het Koninkrijk

Bij deze variant treedt de Nederlandse krijgsmacht vooral defensief en reactief op en richt zich op het bestrijden van de gevolgen van veiligheidsproblemen voor zover deze de Nederlandse belangen aantasten. Er wordt een beperkte bijdrage geleverd aan de verdediging van het grondgebied van NAVO en EU. Een en ander betekent opheffing van de tankbataljons, halvering van de artillerie en verlaging van het aantal helikopters en vliegtuigen voor luchttransport. Het levert een structurele besparing op van rond 1 miljard euro.

Variant B “Kort en Krachtig” oftewel de interventiemachine

Dit is eigenlijk een poging om de huidige politiek van interventieoorlogen voort te zetten onder de nieuwe omstandigheden van economische crisis en grondstoffenschaarste. Dat heet “internationale rechtsorde” maar vooral ook verdediging van de Nederlandse belangen buiten de landsgrenzen.

Het betekent het behoud van de mogelijkheid voor offensieve operaties ook ter grootte van een brigade. Dat is de grotere eenheid van rond 3000 militairen bestaande uit meerdere bataljons met ondersteunende eenheden. Overigens is Nederland sinds het einde van de Koude Oorlog nooit meer op dat niveau actief geweest, dus de zin ervan is wat onduidelijk behalve dat het veel generaals oplevert. Het verschil met variant A zit hem vooral erin dat hier niet wordt bezuinigd op de luchttransportcapaciteit. De structurele besparing is 990 miljoen.

Variant C “Veiligheid brengen” oftewel bezettingsmacht

“Stabilisatiemacht ” is hier het toverwoord, er wordt daarbij ook wat geflirt met het begrip vredesoperaties. Stabilisatie is wat Nederland in Afghanistan pretendeert te doen, het gaat niet om je invechten in een land, maar de fase daarna. En verder gaat het om preventieve militaire operaties. In deze variant is het grotere brigadeniveau overbodig, het betreft een langdurige bezetting van een

provincie of district of op zee patrouilleren met fregatten. Hier heb je bijvoorbeeld geen Patriotraketten voor nodig, maar wel artillerie als vuursteun en juist meer transporthelikopters. Men hoopt 900 miljoen euro te besparen.

Variant D “Veelzijdig inzetbaar” oftewel het mini-massaleger

De basisstructuur van de Nederlandse krijgsmacht is nog steeds die van het traditionele nationale leger dat geacht werd te land, ter zee en in de lucht de grenzen te verdedigen en daartoe over alle specialisaties beschikte. In de loop van diverse inkrimpingsrondes werd steeds de kaasschaaf gehanteerd, zonder echte keuzes te maken, zoals in andere varianten nu wel wordt geprobeerd.

In deze variant is het dus van alles een beetje minder, de grens van dit model is echter wel zo’n beetje bereikt en de besparing is structureel dus niet meer waard dan 400 miljoen euro.

Variant E “Meerzijdig beperkt” oftewel het vestzaklegertje

Tijdens de Republiek van Weimar waren er op grond van het Verdrag van Versailles aanzienlijke beperkingen opgelegd aan de Duitse Kriegsmarine. Dit leidde tot het verschijnsel vestzakslagschip, kleine maar snelle en zwaarbewapende slagscheepjes die net onder de normen vielen Met een beetje

ironie kun je deze variant daarmee vergelijken. Zo wordt bij de landmacht het brigadeniveau losgelaten en alleen op bataljonsniveau geopereerd, waarbij het aantal bataljons nog verder wordt beperkt evenals helikopters en jachtvliegtuigen. De besparing is behoorlijk groot, 1245 miljoen.

Variant F “Beperken internationale interventies” oftewel: Fort Europa en de landmacht

In dit model ligt de volledige nadruk op de zogenaamde homeland defence (nog bekend van de serie ‘Daar komen de Schutters’) en het optreden dicht bij de grenzen van Europa tegen piraten en migranten. De marine wordt flink gereduceerd, het commando zeestrijdkrachten opgeheven en het restant ondergebracht bij de landmacht. Er blijven maar twee squadrons F-16 over. Dit levert nog meer op: 1535 miljoen.

Variant G “Inzetten op specifieke kwaliteiten” oftewel interventie light met luchtmacht en marine

Min of meer het omgekeerde van de vorige variant. Nu wordt de landmacht gereduceerd, er blijven nog maar een paar bataljons over en die worden ondergebracht bij de marine (commando’s, genie en EOD) en de luchtmacht (luchtmobiele brigade). Ook hier worden de squadrons tot twee gereduceerd. Dit levert het record op van structureel bijna 2100 miljoen bezuiniging.

Variant H “Dienstplicht” oftewel soldaten op een koopje

Een van de meest curieuze varianten, het leger gaat in een deel van zijn personeelsbehoefte voorzien door hapsnap een aantal dienstplichtigen op te roepen. Dat is mogelijk, omdat in Nederland de diensplicht niet is afgeschaft, maar alleen de opkomstplicht opgeschort. Het levert soldaten op die weliswaar goedkoop zijn (eventueel te betalen met een zakgeld van 6000 euro), maar beperkt inzetbaar. Ze kunnen namelijk niet bestemd worden voor operationele functies, omdat die militairen te alle tijde moeten kunnen worden uitgezonden naar het buitenland. Bij dienstplichtigen mag dat niet (overigens een belangrijke reden om destijds de opkomstplicht op te schorten). Het gaat dus alleen om ondersteunende functies, rond 25% van het geheel. Dit kan structureel 92 miljoen euro opleveren, waar dan wel weer 12 miljoen aan meerkosten afgaan omdat er ook weer instructeurs en dergelijke nodig zijn voor de dienstplichtigen.

Nuttige berekeningen

De laatste varianten betreffen het drastische verminderen van militaire bijstand aan civiele autoriteiten (34 miljoen), bezuinigingen op arbeidsvoorwaarden (er zou nog 320 miljoen uit het personeel zijn te persen), efficiencymaatregelen (75 miljoen) en reductie van staven (50 miljoen).

Ten slotte kan nog worden opgemerkt dat bij de meeste varianten het aantal squadrons F-16 (er blijven er meestal vier van de vijf over) worden geconcentreerd op een enkele luchtmachtbasis. En dat in vrijwel alle varianten de samenwerking in het Duits-Nederlandse legerkorps wordt opgezegd.

Dit suggereert dat deze twee maatregelen vrijwel zeker in de toekomst zullen worden gerealiseerd.

Al met al in zijn concreetheid toch wel een nuttig stukje werk dat bruikbaar zou kunnen zijn met toekomstige discussies over defensie. Nu nog een regering die er iets mee wil doen.

Kees Kalkman

VI Verkenningen – opmaat voor een expeditieleger?

 In het Verkenningenproject in 2008 gepresenteerd werd, waarschuwde toenmalig minister Bos van Financiën (PvdA) naar nu blijkt terecht, tegen verhoging van het defensie budget. Voormalig minister Zalm werd voorzitter van de klankbordgroep, die het project moest begeleiden, waarschijnlijk omdat hij de reputatie bezat van iemand die op de centen zou passen, door een behoudend financieel defensiebeleid. Welnu, dat is inmiddels een misverstand gebleken. Bij de presentatie van het slotrapport waarschuwde hij tegen bezuinigingen tot 20%: Dit “staat al snel op gespannen voet met het uitoefenen van de grondwettelijke taken”.[1]

 

Daarmee gaf hij de kritiek op bezuinigen weer die in het rapport is ingebouwd. Het Verkenningenproject werd uitgevoerd onder regie van een interdepartementale projectgroep bestaande uit ambtenaren afkomstig uit de ministeries van defensie, binnenlandse en buitenlandse zaken en financiën. Het had als doel om een inschatting te maken van toekomstige ontwikkelingen en de bijbehorende dreigingen in de wereld van de 21e eeuw, en op grond van rationele overwegingen te komen tot het soort krijgsmacht noodzakelijk om die dreigingen op te vangen. Maar de presentatie van Zalm maakte duidelijk dat er sprake was van een vooronderstelling: namelijk zo weinig mogelijk bezuinigen op het militaire apparaat.

Dit standpunt vloeide voort uit de opzet van het Verkenningen rapport. Het beschrijft op een verdienstelijke manier mogelijke ontwikkelingen in de wereldpolitiek (zie de samenvatting van Jan Schaake elders in dit dossier). Vervolgens wordt een een ‘vertaalslag’ gemaakt: welk soort leger is nodig voor welke dreiging? Welk leger hoort bij welke toekomst, gegeven de drie basiselementen van het Nederlandse defensiebeleid: hulp bij binnenlandse crises, bescherming Nederland en handhaving internationale rechtsorde? Het is de laatste stap die het werkelijke probleem vormt: de brug, als het ware, tussen de lange en middellange termijn ontwikkelingen en de hedendaagse samenstelling van de krijgsmacht. De reden daarvoor is evident: het analyseren van zulke problemen in het kader van één kabinetsperiode betekent dat men met de defensiepolitiek van de zittende regering te maken krijgt. Dat betekent op zijn beurt dat verkiezingen (die nu ook hebben plaatsgevonden) zeer relevant worden evenals de toekenning van middelen aan de hedendaagse krijgsmacht via de defensiebegroting. Daarmee gaat het gewicht van het verleden ook een zeer belangrijke rol spelen. De krijgsmacht is immers een ‘reëel existerend’ instituut, compleet met een omvangrijk lobby apparaat dat zijn vaardigheid heeft getoond bij het verkopen van het JSF programma en de Afghanistan oorlog aan het Nederlandse publiek. Het reduceren van de omvang van de krijgsmacht en vooral, het beperken van het ambitieniveau, is niet eenvoudig, gegeven haar belang bij de uitvoering van bestaande plannen. En ook niet onbelangrijk: de invloed van een grootscheepse contra guerrilla oorlog in centraal Azië waarin dat leger verwikkeld is.

Het Verkenningenproces werd niet alleen intern gevoerd. Op pagina 10 van het rapport wordt een reeks binnenlandse en buitenlandse instituties en deskundigen opgenoemd waaraan advies is gevraagd. Ze werden geraadpleegd in verband met hun visie op de internationale politiek De meesten daarvan hanteerden een geopolitieke visie op de wereld, die militaire macht vanzelfsprekend aanvaarde als een belangrijk instrument in de internationale machtsverhoudingen. Deze machtsverhoudingen zijn aan het verschuiven en nieuwe factoren zoals klimaatverandering, desintegrerende staten en nieuwe regionale machten zijn ook van belang. De door hen gepresenteerde analyses fungeerden als een soort raamwerk waaromheen de toekomst werd voorspeld en de mogelijke dreigingen voor Nederland die daaruit zouden voortvloeien. Daarbinnen zou de toekomstige krijgsmacht straks moeten opereren en dus alvast moeten worden omgebouwd met het oog op die toekomstige dreigingen

 Verkenningen: vertaling van de scenario’s

De presentatie van de Verkenningen op 29 maart 2010 vond plaats vlak voor die van de bezuinigingvoorstellen voor defensie (1 april 2010). Het ligt voor de hand dat er overleg is gewest tussen de betrokkenen. Die interactie maakt het rapport interessant omdat het de ideologische basis vormt voor de praktische toekomstplannen van defensie. Daarbij wordt vermoedelijk ook gekeken naar het NAVO Strategisch Concept, dat in november op een NAVO top in Lissabon zal worden aangenomen. Te verwachten valt dat dat de noodzaak voor een krijgsmacht, in staat om interventie oorlogen te voeren, zal benadrukken. Het in mei verschenen experts’ rapport van de Commissie Albright, een leidraad voor het definitieve Strategisch Concept, wijst daar zeker op. Onder het kopje Guidelines for Missions Outside Alliance Borders staat:

”Accordingly, the Strategic Concept should include a clear statement of defence priorities. These begin with the ability to defend Alliance territory, but include the capacity to undertake demanding missions at strategic distance, help shape the international security landscape, and respond to unpredictable contingencies when and where that is required. [2]

De deelname van Shell-topman Van der Veer suggereert dat ook de energie belangen niet uit het oog worden verloren.

De combinatie van de Verkenningen en het Strategisch Concept zal, samen met een vermoedelijk rechts Nederlands defensiebeleid, geen al te strenge bezuinigingen toelaten. Ingebouwd in zowel het Verkenningen traject als het NAVO Strategisch Concept is het vaststellen van de zienswijze dat de ‘juiste’ weg bestaat uit niet bezuinigen en zelfs uitbreiding van de krijgmacht. Iedereen die geen heil ziet in militaire oplossingen voor de wereldproblemen wordt bij voorbaat negatief afgeschilderd.

Ingebouwd in de opzet van ‘Verkenningen’ is de nadruk op toekomstverwachtingen die negatief zijn (het wordt een gevaarlijke wereld) Dit wordt beschreven in het eerste deel van het rapport (zie artikel Jan Schaake), dat bestaat uit een uitvoerige opsomming van mogelijke toekomstscenario’s. Dat zijn de dreigingen en gevaren die horen bij bepaalde prognoses – een unipolaire, of gefragmenteerde of multipolaire wereld. Elk plan voor defensie moet beoordeeld worden met het oog op die toekomst. Wat kan het Nederlandse leger bijdragen aan het verminderen van die gevaren in die toekomstige en deels onbekende wereld?

In het tweede deel worden vier antwoorden op die vraag gegeven: vier soorten toekomstige krijgmacht, samengesteld op grond van toekomstverwachtingen en korte termijn politieke doelen. Die zijn:

 

  1. Beschermen (van Nederland/NAVO)
  2. Interveniëren (invasies overal ter wereld)
  3. Stabilisatie (oa vredesoperaties)
  4. Veelzijdig (alles kunnen, zoals nu)

 Voor elk van vier soorten toekomstige krijgsmacht worden de gevolgen beschreven per krijgsmachtonderdeel voor landmacht, luchtmacht, marine en marechaussee. In elke opzet bestaan drie varianten: 1,5 miljard meer of minder uitgeven, of gelijk blijven – een totaal van 12 modellen. De vier ‘min’ varianten krijgen een speciale behandeling, in een geel kader.[3] Dat wil zeggen: de negatieve gevolgen van bezuinigingen worden extra benadrukt.

De belangrijkste politieke vragen voor de korte termijn politiek staan op pagina 310, als volgt:

VIJF STRATEGISCHE VRAGEN VOOR DE POLITIEK

Politieke besluiten over de toekomst van de krijgsmacht moeten bovenal berusten op een integrale afweging waarin de belangen en de doelstellingen van het Koninkrijk voorop staan. Bij deze afweging doen zich voor de politiek de hieronder gestelde vijf strategische vragen voor:

1. Welke militaire bijdrage wil Nederland in internationaal verband en ten opzichte van andere landen leveren? Wat willen we in de wereld betekenen? Voor welke belangen en waarden staan we pal? Wie zijn we?

2. Welke defensie-inspanning is nodig of wenselijk in het licht van de omgevingsanalyse van de Verkenningen? Hoe gaan we om met de fundamentele onzekerheid over toekomstigeontwikkelingen?

3. Welke balans moet worden getroffen tussen de bescherming en zo nodig verdediging van het eigen en het bondgenootschappelijke grondgebied en het optreden bij de bron van bedreigingen van onze veiligheid (al dan niet ter bevordering van de internationale rechtsorde)?

4. Welke bijdrage moet de krijgsmacht binnen de landsgrenzen leveren aan de veiligheid van onze samenleving in het licht van de groeiende kwetsbaarheid voor maatschappelijke ontwrichting?

5. Welke afhankelijkheden van andere landen kan Nederland op veiligheids- en defensiegebied aanvaarden? Tot welk punt willen we onze autonomie behouden?

Deze vragen definiëren ook wat we volgens de schrijvers belangrijk horen te vinden. Het gaat hier om zaken zoals Nederlands positie in de wereld, wat is de omgevingsanalyse, balans tussen inzet nationaal en elders, rol van krijgsmacht voor de eigen veiligheid, hoe is de afhankelijkheid van andere landen?

Zo’n probleemstelling verraadt ook de beperkingen van de hele Verkenningenexercitie. Veiligheid wordt strikt gezien als een militaire aangelegenheid. Buitengesloten worden internationale diplomatie, economische verhoudingen en de rol die de eigen economische overheersing in de wereld speelt in het creëren van conflicten. De zeer vaak gebruikte veiligheidsredenering (je moet in staat zijn om daarginds oorlog te voeren, anders zullen we hier moeten vechten) wordt nergens omgekeerd: het feit dat wij daarginds vechten, kan de wereld juist onveiliger maken – we halen dan de problemen hier naar toe en stabiliseren niets.

Deze tunnelvisie van de schrijvers van het rapport heeft tot gevolg dat gedeelde veiligheid, alles wat niet-militair is, buiten het analyseraam wordt gezet. Anders gezegd: als je een hamer hebt, dan ben je geneigd om alle problemen als spijkers te zien. Dit is het belangrijkste gebrek van de hele exercitie. Een gebrek dat vanzelfsprekend leidt naar ‘oplossingen’ waarin militaire macht en middelen een centrale rol spelen.

In een annex wordt een beoordelingskader neergezet – de gevolgen van het kiezen voor een van de 12 varanten.[4] In dit diagram wordt aanschouwelijk wat de schrijvers beschouwen als essentiële politieke criteria (in de verticale kolom, verdeeld in politiek-strategisch en militair operationeel). Daar worden de eerder geschetste toekomstscenario’s verlaten: het gaat hier vooral om criteria die van belang zijn voor de huidige politiek, voor de komende bezuinigingsronde en vanzelfsprekend de verkiezingen. Bijvoorbeeld zaken als de internationale positie van Nederland, de invloed op militaire besluitvorming (daarmee wordt ongetwijfeld bedoeld de internationale, vooral Amerikaanse of wellicht EU besluitvorming door Frankrijk/Duitsland) en Nederlandse veiligheidsbelangen. Volgens deze en andere criteria wordt bezuinigen op de krijgsmacht gedefinieerd als negatief - aangegeven door veel rood (zie diagram) in de ‘min’-varianten (anderhalf miljard bezuinigen), terwijl het meeste groen zit in de plus varianten (anderhalf miljard erbij), en dan vooral bij de plus versie van ‘veelzijdige inzet’ variant D. Ook de stabilisatie variant C (waar de VN operaties bij zitten) wordt overwegend positief beoordeeld als men bereid is om meer geld uit te geven.

Kritische noten

Het proces waarbij het Verkenningen rapport tot stand kwam was erop gericht om onder Nederlandse deskundigen een brede consensus te creëren. Van belang daarbij was niet zozeer instemming met één van de geboden scenario’s, als wel aanvaarding van het onderliggende wereldbeeld. Dit dwingt tot aanvaarding van de noodzaak om problemen te benaderen met militaire oplossingen. Gezien de opdracht van het project is dat logisch. Maar niet vanuit een bredere visie op de internationale wereldpolitiek, die kort kan worden samengevat als: de enige echte veiligheid is gedeelde veiligheid. Anders gezegd: diplomatieke, economische juridische maatregelen zijn minstens zo belangrijk om een probleem op te lossen.

Daarbij speelt de aanvaarding van het Orwelliaanse gebruik van het begrip ‘vrede’ een cruciale rol. Woorden zijn belangrijk. Orwell schreef er al over in zijn toekomstroman ‘1984’ geschreven in 1948: het ministerie van oorlog werd het ministerie van vrede. Het rapport heeft het over ‘vredesoperaties’, terwijl die in feite oorlogen zijn. Dat is misschien een gevolg van de toenemende invloed van ‘media operations' uitgevoerd door de afdeling voorlichting van het ministerie van defensie. Volgens deze tak van de propaganda, die vanzelfsprekend het thuisfront als een tweede front in een oorlog beschouwd, is de eigen bevolking - indien het zich verzet tegen buitenlandse expedities - onderdeel van het op te lossen probleem.

Vanuit pacifistisch oogpunt zou worden gesteld dat de komende internationale problemen alleen op een geweldloze manier kunnen worden benaderd. De conclusie daarvan is vanzelfsprekend afschaffing van het leger.

Dat is geen geringe zaak, en niet alleen vanwege het werkgelegenheidsargument. Het instituut is immers het product van honderden jaren institutionele en technologische ontwikkeling. Als het weg is, kan het onmogelijk weer worden opgebouwd in een paar maanden (er van uitgaand dat je dat zou willen doen, bijvoorbeeld omdat er een crisis wordt verwacht).

Het is dus ook geen optie om de krijgsmacht grotendeels af te schaffen en te verklaren dat die wel weer wordt opgebouwd als die nodig is. Als je eenmaal de noodzaak van een leger aanvaardt, dan volgt logischerwijs de vraag welk leger, en wat daarvan de taak moet zijn. Voor zo’n debat zijn de Verkenningen zinvol, al was het maar om vast te stellen wat je niet wil, wat de plaats is van de krijgsmacht in die internationale politiek.

Een andere vaak genoemde oplossing is die van de internationale taakverdeling. Daarbij kan Nederland zich specialiseren in bepaalde taken in Europees of NAVO verband. Dat is in feite een pleidooi voor een Europees supranationaal leger, instrument van een Europese buitenlandse politiek. Anders gezegd, het versnelt het opgeven van de nationale soevereiniteit. Alleen de federale ondersteuners van het Europa project zullen zo een ontwikkeling toejuichen. Het is opvallend dat ‘Verkenningen’ zich in zijn uitgewerkte opties beperkt tot een nationaal leger en internationale taakverdeling en de mogelijke bezuinigingen wel noemt maar bewust niet bestudeert.[5]

Verkenningen en heroverwegen – mag het een onsje minder zijn?

De financiële data die bij elke verkenningen variant van het toekomstig leger horen, zijn van cruciaal belang. Welke keuze ook gemaakt wordt, hij zal toch terugkomen in de defensiebegroting en het korte termijn beleid. Maar in het rapport worden alleen ruwe schattingen gegeven die horen bij een bepaalde samenstelling van de krijgsmacht, gekoppeld aan een specifieke interventiecapaciteit. Bijvoorbeeld X bataljons infanterie en Y fregatten met Z vliegtuigen voor een missie van bijvoorbeeld een jaar, met aflossing. Deze keuzes worden gedaan binnen een vast financieel en inflexibel stramien: anderhalf miljard meer uitgeven tegenover anderhalf miljard minder of gelijk blijven. Het gevolg is dat meer verfijnde en beargumenteerde keuzes op basis van dit rapport niet mogelijk zijn.

Zoals eerder aangestipt, was onder druk van de economische crisis dit voorjaar een tweede rapport in de maak: de ‘Brede heroverwegingen’; een theoretische exercitie van ambtenaren van financiën die bezuinigingen bedachten voor alle beleidsterreinen, waaronder defensie. Deze heroverwegingen verschenen bijna tegelijk met de Verkenningen. Hoewel er wel wordt verwezen naar de ‘varianten’ van het eerdere rapport, worden ze bij de heroverwegingen aangevuld met meer opties·:

- Meerzijdig beperkt: beperkte bijdragen aan interventie en stabilisatie operaties

- Beperken internationale interventies – grensbewaking, piraterij, migratiestromen

- Specifieke kwaliteiten: taakconcentratie op lucht- en maritiem optreden

De ambtenaren van financiën waren niet gehinderd door toekomstscenario’s en hebben voor elke optie een gedetailleerd overzicht gegeven van de samenstelling van de krijgsmacht die bij elke variant hoort. Nog belangrijker: door toevoeging van een groslijst maatregelen[6] werd het mogelijk om een gedetailleerde inschatting te maken van de financiële gevolgen van voorgestelde reducties op specifieke wapensystemen. Zo is het mogelijk om, met het nodige voorbehoud, ook andere varianten op te stellen, die verder gaan dan de voorgestelde.[7]

Defensief en offensief – een interventieleger?

Vanouds woedt er een discussie binnen de anti-oorlogsbeweging of het mogelijk is om zoiets als een ‘defensief’ leger op te stellen. Dat zou immers een pragmatische keuze mogelijk maken voor een bepaalde samenstelling van de krijgsmacht. De ervaring van de afgelopen twintig jaar leert echter dat het onderscheid niet veel te betekenen heeft. De inzet van mijnenvegers om een invasie mogelijk te maken maakt dit duidelijk. Of een antiraketsysteem dat een marine invasiemacht beveiligt. Hieruit blijkt dat de besluitvorming over de inzet van het leger, in Nederland de grondwettelijke artikel 100 procedure, van groter belang is. Maar dat sluit niet uit dat militairen worden ingezet onder valse voorwendsels: een recent voorbeeld was de inzet van het marine fregat Van Nes bij escorte taken in de Perzische Golf in het kader van Operation Enduring Freedom (waar de Kamer mee had ingestemd) terwijl de geëscorteerde schepen druk bezig waren met Operation Iraqi Freedom – de illegale invasie van Irak, een militaire inzet waar de regering geen toestemming voor had.[8]

Het is wel mogelijk om het aantal wapensystemen, geschikt voor zware missies (in het ‘hoog geweldsspectrum’) te beperken. Dat wil zeggen het aantal aanvalsvliegtuigen, artillerie en tanks sterk in te perken.[9]

Dat is geenszins een garantie tegen deelname aan aanvalsoorlogen, maar beperkt wel de opties. Het ministerie van defensie heeft immers bewezen dat het graag over de rand van het toegestane opereert. Het is van groot belang om deze bereidheid in te perken. Daarvoor is politieke controle op de legertop van cruciaal belang. Ooit zou de vroegere PvdA minister van defensie Vredeling hebben verklaard dat als een generaal zich zou onttrekken aan het politieke gezag, hij op staande voet zou worden ontslagen. Een toekomstige minister van defensie moet daar ook toe bereid zijn in deze snel militariserende wereld.

 Karel Koster, SP Wetenschappelijk Bureau

 



[1] Trouw 29032010

[2] P 32-33; NATO 2020: assured security; dynamic engagement; analysis and recommendations

of the group of experts on a new strategic concept for NATO 17 MAY 2010

[3] Zie Eindrapport Verkenningen pag. 237, 255, 273, 296

[4] Verkenningen, pag. 311

[5] Zie Verkenningen pag. 308 onder nr. 6, betreffende taakspecialisatie

[6] Rapport brede heroverwegingen bijlage 4, p 79

[7] Zie bijvoorbeeld: Op de plaats rust! – De SP visie op het leger Harry van Bommel, Remi Poppe pag 12-15 Carré 5/6 2010

[8] Rapport commissie van onderzoek besluitvorming Irak (commissie Davids) januari 2010, pag 376 , voor aanvulling: uitzending radio onderzoeksprogramma Argos 05062010.

[9] zie het SP voorstel in het tijdschrift Carré, noot 7